groepsfoto
  • groeps·fo·to
enkelvoud meervoud
naamwoord groepsfoto groepsfoto's
verkleinwoord groepsfotootje groepsfotootjes

de groepsfotov / m

  1. foto waarop meerdere (liefst alle) personen die behoren tot één groep zichtbaar zijn
     De een na de ander kwamen de bewoners voor het afscheid naar de vestibule en het bordes van de achtertrap (de hoofdopgang was nu het hele jaar dichtgetimmerd), waar ze als in een amfitheater de treden bezetten alsof ze zich klaarmaakten voor een groepsfoto.[2]
     Als de formateur zijn vierde kabinet heeft staan, worden de ministers beëdigd door de koning en gaan ze met zijn allen op de paleistrappen staan voor de traditionele groepsfoto. Zoals het er nu uitziet, is dat niet voor de jaarwisseling. Vroeger markeerde de bordesscène het einde van de formatie, maar dit keer niet.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron
    Guus Dietvorst
    “Onderhandelingen naderen eind, maar dan is formatie nog niet klaar” (ZO 28 NOVEMBER 2021), NOS