grienden
- (IPA in voorbereiding)
- grien·den
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grienden | |
verkleinwoord |
de grienden mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord griend
- meervoudsvorm als officiële benaming (walvisachtigen) Globicephala een geslacht uit de familie der dolfijnen (Delphinidae). Tot dit geslacht behoren twee soorten, de gewone griend (Globicephala melas) en de kleinere Indische griend (Globicephala macrorhynchus), en ze behoren tot de grootste soorten dolfijnen. Grienden behoren samen met enkele andere grotere dolfijnen tot de onderfamilie der zwartvissen (Globicephalinae)
- [2] dolfijnen, walvisachtigen, tandwalvissen, walvisachtigen, zoogdieren, viervoeters, gewervelden, chordadieren, dieren
- [2] griend, Indische griend
- griendarbeider, griendbaas, griendbos, griendcultuur, griendgewas, griendhaantje, griendhakker, griendhout, griendkade, griendkeet, griendland, griendoever, griendscherm, grienduil, griendwaard, griendwerker, griendwieder, griendwilg, lang griendhaantje, rond griendhaantje
vervoeging van |
---|
grienen |
grienden
- meervoud verleden tijd van grienen
- Wij grienden.
- Jullie grienden.
- Zij grienden.
- Wij grienden.
- Het woord grienden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.