grenspolitie
  • grens·po·li·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord grenspolitie
verkleinwoord

de grenspolitiev

  1. politie die de grens van een land bewaakt
     Zaterdagochtend omstreeks 07.30 uur ontving het noodcentrum Gris-Nez (CROSS) een oproep van een plezierjacht dat er een bootje op volle zee in panne was gevallen. Ze werden gered door de Franse scheepvaartpolitie en meerden omstreeks 10.00 uur aan in de haven van Calais. Daar werden ze opgewacht door de grenspolitie en de brandweer.[1]
     De Griekse grenspolitie heeft met scherp geschoten bij de schermutselingen begin maart aan de Grieks-Turkse grens. Dat zou blijken uit onderzoek van onder meer Der Spiegel, Bellingcat en het datajournalistiek platform Pointer[2]
     Af en toe reden groen-witte pick-uptrucks van de grenspolitie ons tegemoet omdat we de Mexicaanse grens naderden.[3]
  1.   Weblink bron “Zeventien migranten onderschept op Kanaal, onder wie vijf kinderen en een baby” (16-05-2020), Tubantia
  2.   Weblink bron “’Griekse grenspolitie schoot met scherp op migranten’” (08 mei 2020), De Telegraaf
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers