gracieus
- gra·ci·eus
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bevallig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
- afgeleid van het Franse gracieux (met het achtervoegsel -eus) [2]
- afgeleid van gratie met het achtervoegsel -eus [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gracieus | gracieuzer | gracieust |
verbogen | gracieuze | gracieuzere | gracieuste |
partitief | gracieus | gracieuzers | - |
gracieus
- sierlijk, elegant, bekoorlijk
- De mannequin werd direct herkend aan haar gracieuze manier van lopen.
1.
- Het woord gracieus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gracieus" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "gracieus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ gracieus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be