Nederlands

 
gondola
Uitspraak
Woordafbreking
  • gon·do·la
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Italiaans
enkelvoud meervoud
naamwoord gondola gondola's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de gondolav / m

  1. boot die men gebruikt in Venetië
    • Ze had alle reisgidsen gekocht, en ze verheugde zich op het Colosseum, de Sixtijnse kapel en de gondola’s. Maar toen bleek haar vliegtuig opeens te landen in Holland! Dag gedroomde vakantie, hallo kikkerland - en ze bleek er nog levenslang te moeten blijven ook. [1] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen