Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gom·ma·koek·je
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord (gommakoek) -
verkleinwoord gommakoekje gommakoekjes

Zelfstandig naamwoord

het gommakoekjeo dim. tant.

  1. (voeding) Surinaams koekje van tapioca of maizena, boter en suiker, versierd met suikermuisjes
Synoniemen

Gangbaarheid