gloeiing
- gloei·ing
- Naamwoord van handeling van gloeien met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gloeiing | gloeiingen |
verkleinwoord |
de gloeiing v
- een warme gloed; een golf van warmte
- ‘Hij drukte zich tegen haar aan. Een gloeiing trok langs zijn gezicht. Het was of een lauwe wind hem streelde.’ [2]
1. een warme gloed; een golf van warmte
- Het woord gloeiing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gloeiing" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Janet Luis 30 oktober 2015 Onder de cyclamen tiert de wraakgier
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be