globaliseren
- glo·ba·li·se·ren
- afgeleid van het Franse globaliser (met het achtervoegsel -iseren) [1]
- [2] Leenvertaling van Engels globalize, aangetroffen vanaf de jaren 1950, en in zwang geraakt sinds de jaren 1990, met name in economische zin. [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
globaliseren |
globaliseerde |
geglobaliseerd |
zwak -d | volledig |
globaliseren [3]
- overgankelijk veralgemeniseren, generaliseren
- ▸ De trend om alle relevante gegevens betreffende één patiënt te globaliseren, is niet nieuw en wordt de laatste jaren intens bestudeerd. De toenemende belangstelling voor het gebruik van de computer in de geneeskunde is hiervan een voorbeeld. Door zulke technische hulpmiddelen wordt het voor iedere arts mogelijk, in een minimum aan tijd een maximum aan gegevens en aldus een globaal beeld van de patiënt te verkrijgen.[4]
- overgankelijk (economie) uitbreiden over de hele wereld, mondialiseren
- overgankelijk integreren
1. generaliseren
2. uitbreiden over de hele wereld
- Het woord globaliseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "globaliseren" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ globaliseren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Mia Bracke-DefeverDe huisarts op zoek naar een professionele identiteit in: Streven , Jaargang 24 (1970-1971), Desclee de Brouwer, Brugge / Utrecht, p. 609 op dbnl.org
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be