• gi·raf·fen·hals
enkelvoud meervoud
naamwoord giraffenhals giraffenhalzen
verkleinwoord - -

de giraffenhalsm

  1. (zoötomie) kenmerkend, zeer langgerekt lichaamsdeel dat de verbinding vormt tussen de kop en de romp van de grote Afrikaanse herkauwer Giraffa camelopardalis  
     Toch blijft de giraffenhals een heerlijk leerzaam verschijnsel voor de darwinistische evolutie.[3]
     Het is alsof de tekenaar het horizontale rotsvlak als een stuk papier telkens een slag heeft gedraaid en opnieuw een giraf heeft getekend. De giraffenhalzen kruisen elkaar midden op het vlak.[4]
  2. (figuurlijk) (anatomie) opvallend lange verbinding tussen hoofd en romp bij een mens
     Zijn giraffenhals stak uit boven een smal boordje, met zwart strikdasje.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “giraf / giraffe” op vrttaal.net
  3.   Weblink bron
    Adam Rutherford
    “Het boek over de mensheid: Een geschiedenis van cultuur, seks, oorlog en onze evolutie” (2019), Luitingh-Sijthoff B.V., Amsterdam, ISBN 9789024586011, hfst. Homoseksualiteit
  4.   Weblink bron
    Betty van Garrel
    “In vliegende galop door de woestijn; Een openluchtmuseum van prehistorische rotskunst” (14 februari 1992) op nrc.nl  
  5.   Weblink bron
    Wolderen Burg, P. van
    “Van geld en ridderorden : roman uit onze dagen.” (1909), P.M. Wink, Amersfoort, p. 103