giller
- gil·ler
- Naamwoord van handeling van gillen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | giller | gillers |
verkleinwoord | gillertje | gillertjes |
de giller m
- iets wat op geen grappige wijze fout gegaan is
- Nu was het hele optreden van de net voorwaardelijk vrijgelaten Izaan Moenir-Alam, voorheen Izaan M., één grote giller. In het boek dat hij zelf schreef over de ontvoeringszaak ontpopt hij zich als de spreekwoordelijke domme boef in een kindervoorstelling. [2]
- Het woord giller staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "giller" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Hans Beerekamp 24 februari 2011
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be