• gil·ler
enkelvoud meervoud
naamwoord giller gillers
verkleinwoord gillertje gillertjes

de gillerm

  1. iets wat op geen grappige wijze fout gegaan is
    • Nu was het hele optreden van de net voorwaardelijk vrijgelaten Izaan Moenir-Alam, voorheen Izaan M., één grote giller. In het boek dat hij zelf schreef over de ontvoeringszaak ontpopt hij zich als de spreekwoordelijke domme boef in een kindervoorstelling. [2] 
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Hans Beerekamp 24 februari 2011
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be