gevangenpoort
  • ge·van·gen·poort
enkelvoud meervoud
naamwoord gevangenpoort gevangenpoorten
verkleinwoord

de gevangenpoortv / m

  1. poortgebouw dat wordt gebruikt als gevangenis
     Buiten had het gemotregend; er was een hitsige, in aller ijl opgelopen troep volks meegetrokken; de vlag en de wimpel van de emissie hadden nog van de Gevangenpoort gewaaid — maar toen sloeg de kleine, maar zwaar beslagen deur achter hem dicht en restte er niets meer dan stilte en schemering.[2]
     Tot nu toe werd de moord op de gebroeders De Witt bij de Gevangenpoort in Den Haag toegeschreven aan het 'gewone' Oranjegezinde Haagse volk. Maar volgens de historicus zat er een "wijdvertakt" complot van de midden- en bovenklasse achter en wist zelfs stadhouder Willem III van de moordplannen.[3]