getrouwheid
- Geluid: getrouwheid (hulp, bestand)
- ge·trouw·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | getrouwheid | getrouwheden |
verkleinwoord |
- de mate waarin men eerlijk en oprecht is t.o.v. een persoon
- ▸ Hij laat zich inspireren door joys, wat inhoudt: de wil tot het zoeken van het geluk in duurzame getrouwheid aan zichzelf.[3]
- de nauwkeurigheid waarmee een afbeelding overeenkomt met het origineel
- ▸ 'Ik heb me niet zo veel aangetrokken van de getrouwheid der kleuren,' gaf hij toe, en hij trok zich al evenmin veel aan van proporties, lijnen, schaduw en coloriet.[4]
- [1] trouw, loyaliteit
- [2] nauwkeurigheid, betrouwbaarheid
- Het woord getrouwheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ getrouwheid op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Valentijn Meininger“Vertoog over de liefde” (1987), Het Spectrum , ISBN 9027418063
- ↑ “De kunst van het reizen” (2002), Atlas Contact , ISBN 9789046703397