• ge·troe·bleerd
  • In de betekenis van ‘niet goed bij het hoofd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1829 [1]
  • vervoeging van troebleren: de stam met omvoegsel ge- -d [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen getroebleerd getroebleerder getroebleerdst
verbogen getroebleerde getroebleerdere getroebleerdste
partitief getroebleerds getroebleerders -

getroebleerd [3] [4]

  1. (formeel) niet goed bij het hoofd
vervoeging van: troebleren…
verbogen vorm: getroebleerde

getroebleerd

  1. voltooid deelwoord van troebleren
68 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[5]