gestommel
- ge·stom·mel
- Naamwoord van handeling van stommelen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gestommel | |
verkleinwoord |
het gestommel o
- zacht gebonk en gestoot van iemand die loopt of een trap opgaat aan de andere kant van een afscheiding
- Toen de chauffeur tijdens zijn pauze gestommel uit de wagen hoorde komen, alarmeerde hij de politie. De vluchtelingen zijn aangehouden en overgebracht naar het politiebureau.[2]
- De 77-jarige man hoorde rond een uur of tien gestommel in zijn woning aan de Middenweg en ging op onderzoek uit. Op de benedenverdieping zag hij twee mannen staan, die niet blij waren de man te zien. Er ontstond een worsteling waarbij de bewoner gewond raakte aan zijn gezicht.[3]
- Het woord gestommel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gestommel" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 30 nov. 2017
- ↑ Tubantia 22 sep. 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be