• ge·rom·mel
enkelvoud meervoud
naamwoord gerommel
verkleinwoord

het gerommelo

  1. voortbrengsel van rommelen
    • Het zal heel moeilijk zijn de kloof tussen de elites en de verontruste bevolking te dichten. Maar het is niet onmogelijk. Daarvoor is wel lef nodig. Geen gerommel in de marge, maar kom de bevolking tegemoet op die thema’s die hen de meeste zorgen baren. Een kloof dichten betekent overigens geenszins dat je iedereen klakkeloos naar de mond moet praten of het naar de zin kan maken. Er zijn ook mensen die zelf niets van hun leven willen maken en al te gemakkelijk de schuld daarvoor bij anderen neerleggen. (Lees bijvoorbeeld wat de Britse arts en auteur Theodore Dalrymple over persoonlijke verantwoordelijkheid schrijft). [2] 
  2. lawaai, een rollend geluid
    • Maar eerst, gefluister in de gang, gerommel bij de haard, en daar is hij: St.Nick – onze Sinterklaas, hier vermomd als Kerstman en zonder politiek incorrecte helpers. De juten zak met cadeautjes zet hij zelf naast zich op de grond. De kinderen gaan meteen aan zijn voeten zitten. Hij trekt aan zijn witte baard, opent een prentenboek en begint het gedicht Twas the Night Before Christmas voor te lezen: „Het was de nacht voor Kerstmis, toen in het hele huis, geen schepsel bewoog, zelfs geen muis.” [3] 
  3. het vage knoeien
    • Het gerommel van autofabrikanten met de uitstoot van dieselauto's is mogelijk al sinds 2010 bekend bij de Europese Commissie 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC 18 november 2016
  3. NRC Pia de Jong 19 december 2016
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be