• ge·speel
enkelvoud meervoud
naamwoord gespeel
verkleinwoord

het gespeelo

  1. aanhoudend, voortdurend spelen
    • Jolanda gaat er vaak ook tussen zitten en haar eigen twee hondjes en vier katten lopen er rond. Hebben ze genoeg van het gespeel van de jonge katjes? Dan verdwijnen ze via het kattenluikje naar de woonkamer. [3] 
    • Het zou kunnen dat de actie als spielerei, als gespeel, is begonnen. Iemand heeft in het buitenland een mooi geweer aangeschaft, compleet met een telescoop, en wil dat wapen kennelijk uitproberen. Hij vindt z’n actie spannend en voert die nog een keer uit. Als de media breeduit over de incidenten berichten, kan hij doorgaan. De actie wordt serieus. Er kan sprake zijn van een kat-en-muisspel met de politie. Een andere mogelijkheid is dat er meer schutters actief zijn en dat zich kopieergedrag voordoet. [4] 
  2. iemand waar men samen mee speelt
86 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[5]