geschreven geloofsbrief
  • ge·loofs·brief
enkelvoud meervoud
naamwoord geloofsbrief geloofsbrieven
verkleinwoord

de geloofsbriefm

  1. schriftelijk bewijsstuk dat iemand bevoegd is benoemd te worden tot een bepaalde (diplomatieke of ambtelijke) functie
    • Koning Willem-Alexander ontvangt dinsdag op Paleis Noordeinde de ambassadeur van Qatar, Sjeikh Jassim bin Mohammed bin Saud Al-Thani, voor de overhandiging van de geloofsbrieven. Een geloofsbrief is een document waarin een staatshoofd verklaart dat een nieuwe ambassadeur hem en zijn land vertegenwoordigt.[2] 
  2. schriftelijke verklaring; op schrift gestelde belofte
    • Dit is het punt waarop Google’s schijnbaar voorbarige gescherm met zijn groene geloofsbrief feitelijk méér kan worden dan louter ‘spin.’ Ambitieuze ideeën als de Atlantic Wind Connection komen dikwijls niet verder dan de tekentafel. Om ze werkelijkheid te laten worden, is politiek en financieel momentum nodig, bovenop een fundamentele levensvatbaarheid. Het sterke merk Google kan daarvoor zorgdragen.[3] 
    • Ons bestel werkt alleen als de meeste mensen een baan hebben. Dan kan welvaart via looninkomsten en loonbelasting (bedoeld om sociale premies van niet-werkenden te bekostigen) verdeeld worden. Bij hoge structurele werkloosheid komt de betaalbaarheid van ons sociaal stelsel fors onder druk te staan. We moeten ons door ING’s geloofsbrief daarom niet in slaap laten sussen.[4] 
95 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]