gelijkspelen
- Geluid: gelijkspelen (hulp, bestand)
- IPA: /ɣəlɛikˈspelə(n)/
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
gelijkspelen | |
gelijkspel |
- ge·lijk·spe·len
- samenstelling van gelijk en spelen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gelijkspelen |
speelde gelijk |
gelijkgespeeld |
zwak -d | volledig |
gelijkspelen
- inergatief (sport) een wedstrijd eindigen met een gelijke stand
- In Amerika wordt er niet gelijkgespeeld in de meeste sporten.
de gelijkspelen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord gelijkspel
- gelijke spelen
- gelijkspellen
- Het woord gelijkspelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.