gelijkmatigheid
- ge·lijk·ma·tig·heid
- afleiding van gelijkmatig met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gelijkmatigheid | gelijkmatigheden |
verkleinwoord |
de gelijkmatigheid v
- het steeds overal hetzelfde zijn zonder uitschieters of onregelmatigheiden
- ▸ Het was de schuld van zijn zoontje op het paard, dat met kundig mennen te zorgen had voor gelijkmatigheid.[2]
- het emotioneel niet opgewonden zijn
- ▸ Toch waarschuwt Gerritse voor het conventionele beeld van Rauter als een bloeddorstige schurk of "roverhoofdman", zoals Loe de Jong hem zag. "Hij is na de oorlog afgeschilderd als een infantiel monster. Maar hij was niet een SS'er die met het schuim op de bek zijn slachtoffers zocht. Juist niet. Hij viel op door zijn gelijkmatigheid. Een slimme man, maar wel een fanaat."[3]
- [1] constantheid, duurzaamheid, bestendigheid, stabiliteit,
- [2] onverstoorbaarheid, bedaardheid, evenwichtigheid, gelijkmoedigheid, kalmte
2. het emotioneel niet opgewonden zijn
- Het woord gelijkmatigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Gewassen vlees” (2014), Em. Querido's Uitgeverij , ISBN 9789021436173
- ↑ Weblink bron Lambert Teuwissen“SS'er Rauter wilde zijn terreur in Nederland wel 'sauber' houden” (24-10-2018), NOS