onverstoorbaarheid
- on·ver·stoor·baar·heid
- afgeleid van onverstoorbaar met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onverstoorbaarheid | onverstoorbaarheden |
verkleinwoord | - | - |
de onverstoorbaarheid v
- het onverstoorbaar zijn
- Zijn onverstoorbaarheid is een pluspunt.
1.
- Het woord onverstoorbaarheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.