• on·ver·stoor·baar
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onverstoorbaar onverstoorbaarder onverstoorbaarst
verbogen onverstoorbare onverstoorbaardere onverstoorbaarste
partitief onverstoorbaars onverstoorbaarders -

onverstoorbaar

  1. zonder de aandacht te verliezen, moeilijk van zijn stuk te brengen
    • Hij heeft een vrij onverstoorbare manier van doen. 
     Ik vroeg haar wat ze van mijn plan vond om een tijdje niet te spreken. ‘Gewoon doen. Waarom niet?’ Hierna wenste ze me happy trails en liep onverstoorbaar door naar boven.[1]
     Het gedreun van de heimachine was in zijn hele lichaam te voelen, een vertrouwenwekkend kloppen binnen in hem. Zo ging het werk vooruit, langzaam en onverstoorbaar.[2]

onverstoorbaar

  1. op onverstoorbare wijze
    • Hij zat onverstoorbaar te lezen toen de kast omviel. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be