• geld·koers
enkelvoud meervoud
naamwoord geldkoers geldkoersen
verkleinwoord - -

de geldkoersm

  1. (handel) waarde van een valuta, uitgedrukt in een andere valuta
    • De centrale bank staat onder toenemende druk om tot een vaste wisselkoers te komen voor de roebel, maar dat zou volgens een aantal valutahandelaren een uiterst negatieve invloed hebben op Ruslands streven naar hervormingen en een vrije markt politiek. Alexaner Potyomkin die bij de cenrale bank met buitenlandse transacties is belast zoekt inmiddels naar een tussenweg voor de geldkoers, waarbij op basis van veilingkoersen een boven- en onderlimiet wordt vastgesteld. [2]
    • Nu voor wat de openbare schulden betreft. Om juist te zijn moet dit aangehaald worden, dat een groot deel der buitenlandsche schuld ontleend werd wanneer de geldkoers merkelijk van de pariteit verschilde. Maar er is meer. De tegenhanger van de buitenlandsche schuld is de binnenlandsche. Een verhooging van de muntwaarde verzwaart dus in dezelfde mate de binnenlandsche schuldenlast. [3]
  2. (effectenhandel) (verouderd) hoogte van de vergoeding die iemand die geld wil lenen per jaar moet betalen, uitgedrukt als percentage van het geleende bedrag
    • Een heilzame les viel al dadelijk uit de beursberichten te trekken; de enkele verschijning van Cleveland's fanfaronnade was voldoende om den geldkoers ter New-Yorksche beurs van 2½ tot 90 pct. te doen stijgen. Dat wil zeggen dat men dien dag geen f 100 te leen kon krijgen dan indien men er f 190 voor wilde terug betalen! [4]