geboefte
- ge·boef·te
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geboefte | geboeften geboeftes |
verkleinwoord | - | - |
het geboefte o
- (scheldwoord) een groep boeven/misdadigers
- Er loopt hier een hoop geboefte rond.
1.
- Het woord geboefte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geboefte" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ geboefte op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- afgeleid van boef zn met het omvoegsel ge- -te dat een verzameling aangeeft, in de betekenis van ‘gespuis’ voor het eerst aangetroffen in 1400 [1][2][3]
geboefte o
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ geboefte op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "geboefte" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3