• ge·boef·te
enkelvoud meervoud
naamwoord geboefte geboeften
geboeftes
verkleinwoord - -

hetgeboefteo

  1. (scheldwoord) een groep boeven/misdadigers
    • Er loopt hier een hoop geboefte rond. 
84 %van de Nederlanders;
67 %van de Vlamingen.[3]