• gan·zen·pas
enkelvoud meervoud
naamwoord ganzenpas ganzenpassen
verkleinwoord ganzenpasje ganzenpasjes

de ganzenpasm

  1. (militair) paradepas waarbij het been hoog gestrekt wordt en de voet vervolgens met kracht wordt neergezet zonder de knieën te buigen
    • de nazi's paradeerden bij voorkeur in ganzenpas 
96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]