1. Standbeeld van een ganzenhoeder in Schwetzingen op Wikipedia (nl).
  • gan·zen·hoe·der
enkelvoud meervoud
naamwoord ganzenhoeder ganzenhoeders
verkleinwoord - -

de ganzenhoederm

  1. (landbouw) iemand die waakt over de grote, stevig gebouwde watervogels van een boerderij
     Thijs de ganzenhoeder is een Hongaars volkssprookje waarin een boerenzoon de inhalige, machtsbeluste graaf en gravin te slim af is.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Bregje Boonstra
    “Rode stamplaarzen en geklap op lichaamsdelen” (22 december 1993) op nrc.nl