ganzenhoeders
- Geluid: ganzenhoeders (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɣɑnzə(n)ˌhudərs / (4 lettergrepen)
- gan·zen·hoe·ders
- ganzenhoeder met uitgang -s
de ganzenhoeders mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord ganzenhoeder
- ▸ Dat beeld wordt aangevuld door het heuvelige landschap, doorsneden door jubelende beekjes met hier en daar een spookslot. Van tijd tot tijd wandelen daar marskramers en ganzenhoeders doorheen.[1]
- Het woord 'ganzenhoeders' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron Roelof van Gelder“Een karavaan van boeken” (1 augustus 1986) op nrc.nl