In de betekenis van ‘langwerpig, korfvormig visnet’ voor het eerst aangetroffen in 1383.[1]
erfwoord: Naast Eupens voek ‘vrouwenrok’; Middelnederlands fu(e)ke, vuycke ‘fuik; ruim kleed’, ontwikkeld uit Oergermaans *fūkōn-, afgeleid uit het ww. *fūkan- ~ *feukan- (waaruit verouderd fuiken ‘stoten, duwen’ en Nynorskfyka, fyke ‘snel door de lucht gaan, opjagen’), terugvorming uit het iteratief *fuk(k)ōn- ‘blazen’, waartoe Middelnederlands vocken ‘waaien’ behoort.[2][3] Dit werkwoord gaat terug op de Indo-Europese wortel *pug-, waartoe Lets pūga ‘windstoot, bui’ en Armeens pʿukʿ (փուք) ‘adem’ behoren.[4] Evenals Nederduits Fuuk en Fries fûke.
▸Mijn onzekerheid werd steeds intenser en instinctief had ik nog maar één behoefte: vluchten, weg uit de bergen. Ik voelde me als een vis in een fuik, gevangen in een diepe vallei, omsingeld door hoge bergen met geen enkel teken van beschaving in de buurt.[7]