• free·style
enkelvoud meervoud
naamwoord freestyle -
verkleinwoord - -

de freestylem

  1. sportbeoefening waarbij de deelnemers iedere gewenste stijl of methode mogen gebruiken o.a. van toepassing bij snowboarden, skiën, skateboarden, BMX en kajakken
  2. bergsport zonder hulpmiddelen
stellend
onverbogen freestyle
verbogen

freestyle

  1. improviserend
  2. waarbij de onderdelen in variabele aantallen en in een variabele volgorde mogen worden uitgevoerd
vervoeging van
freestylen

freestyle

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van freestylen
    • Ik freestyle. 
  2. gebiedende wijs van freestylen
    • Freestyle! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van freestylen
    • Freestyle je? 
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be