• frap·pant
  • Leenwoord uit het Frans. In de betekenis van ‘treffend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1799 [1][2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen frappant frappanter frappantst
verbogen frappante frappantere frappantste
partitief frappants frappanters -

frappant

  1. opvallend, opmerkelijk, treffend
    • Dat is wel heel frappant. 
    • Een frappante gelijkenis. 
95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]


frappant

  1. tegenwoordig deelwoord (participe présent) van frapper
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   frappant frappants
  vrouwelijk   frappante frappantes

frappant

  1. frappant, opvallend
  2. duidelijk