• fram·tid
  • Samenstelling van de Noorse bijwoord fram en het Noorse zelfstandige naamwoord tid
Naar frequentie 2930
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   framtid     m: framtiden
framtida  
  framtider     framtidene  
genitief   framtids     m: framtidens
framtidas  
  framtiders     framtidenes  

framtid, m / v

  1. toekomst
    «Det ser ikke ut til at de brunsvidde tujaene har noen framtid
    Het lijkt er niet op dat de bruin verschroeide thuja's een toekomst hebben.
  2. (grammatica) toekomende tijd
    «Språket har to grader av futurum: nær framtid og fjern framtid
    Taal heeft twee graden van de toekomst: de nabije toekomst (Futurum I) en de verre toekomst (voltooid toekoomende tijd, Futurum II).


  • fram·tid
  • Samenstelling van de Nynorske bijwoord fram en het Nynorske zelfstandige naamwoord tid
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   framtid     framtida     framtider     framtidene  

framtid, v

  1. toekomst
  2. (grammatica) toekomende tijd