frø
- frø
- (Werkwoord) afkomstig van het Oudnoorse woord frjó.
- (Zelfstandig naamwoord) afkomstig van het Oudnoorse woord frjó(v)a / frjóva of fræa / fræva.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
frø |
frør |
frødde |
frødd |
Klasse 4 zwak |
frø seg
- wederkerend, (biologie) zich verspreiden
- «Ugresset må ikke få frø seg.»
- Onkruid moet zich niet verspreiden.
- «Ugresset må ikke få frø seg.»
frø o
- (biologie) zaad, zaadje
- «Fjern frøene i chilien ved å skjære av toppen og rulle den mellom hendene til frøene faller ut, eller del den i to og grav ut med en teskje.»
- Verwijder de zaadjes van de chilipeper door het afsnijden van de bovenkant en het rollen tussen de handen totdat de zaadjes eruit vallen, of deel hem in twee helften en graaf ze er met een theelepeltje uit.
- «Fjern frøene i chilien ved å skjære av toppen og rulle den mellom hendene til frøene faller ut, eller del den i to og grav ut med en teskje.»
- frø
- (Werkwoord) afkomstig van de Oudnoorse woorden frjó of fræ.
- (Zelfstandig naamwoord) afkomstig van de Oudnoorse woorden frjó(v)a / frjóva of fræa / fræva.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
frø |
frør |
frødde |
frødd frøtt |
Klasse 3 zwak |