• fo·to·ge·niek
  • van het Engelse photogenic ('looking good when photographed')
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen fotogeniek fotogenieker fotogeniekst
verbogen fotogenieke fotogeniekere fotogeniekste
partitief fotogenieks fotogeniekers -

fotogeniek

  1. op foto's een voordelige indruk makend
     Ze viel mij om de hals alsof ze een camera op zich gericht wist, terwijl ze op één been op haar tenen ging staan en haar andere been fotogeniek naar achteren klapte, en zoende mij op mijn mond.[1]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]
  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 25
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be