forsythia: chinees klokje
  • for·sy·thia
  • eponiem, van modern Latijn Forsythia in 1804 door de 18e-eeuwse Deens-Noorse plantkundige M. Vahl   als eerbetoon gevormd met het achtervoegsel -ia uit de achternaam van 18e-eeuwse Schotse plantkundige W. Forsyth   (1737–1804), in de betekenis van ‘sierheester’ voor het eerst aangetroffen in 1907 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord forsythia forsythia's
verkleinwoord

de forsythiav / m

  1. (bloemplanten) een geslacht Forsythia   van struiken uit de olijffamilie. De struiken vallen in het voorjaar op door de gele bloemen op het kale hout. Er bestaan zes soorten en enkele hybriden
    • ,,Geel, zei mijn vader altijd, ,,is de kleur van de haat. Als dat waar is, is het voorjaar het seizoen van de haat. De dominerende voorjaarskleur is immers geel. Reeds de twee Johannes de Dopergewassen die het voorjaar aankondigen, winterjasmijn en winterakoniet, bloeien met eigele bloemen. De eerste echte voorjaarsbloeier is op de klei steevast het speenkruid. M'n hele boomgaard is bedekt met een geel tapijt. Overal blinken de gele sterretjes van de alomtegenwoordige Ranunculus ficaria. Op de wat zanderiger hoekjes bloeit al even uitbundig het klein hoefblad met z'n diepgele bloemkronen. Bij m'n oosterburen staan de forsythia-struiken knalgeel te bloeien. Op de bloembollenakkers van m'n westerburen staan zover het oog reikt heldergele narcissen te wiegen in de voorjaarsbries. En in de slootkanten ontluikt de dotterbloem met z'n fraaie dooiergele kroonbladen.[4] 
57 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[5]