• for·skan·se
  • Samenstelling van skanse met het voorvoegsel for-.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
forskanse
forskanser
forskanset
forskansa
forskanset
forskansa
Klasse 1 zwak

forskanse

  1. overgankelijk verschansen, versterken
    «De forskanset en leir.»
    Ze versterkten een kamp.

forskanse seg

  1. wederkerend zich verschansen
    «En væpnet mann har forskanset seg i et hus i Kautokeino.»
    Een gewapende man heeft zich verschanst in een huis in Kautokeino.
  2. wederkerend, (figuurlijk) zich isoleren, zich afschermen, zich verschuilen
    «Forskere forskanser seg bak skrivebordet.»
    De onderzoekers verschuilden zich achter de balie.


  • for·skan·se
  • Samenstelling van skanse met het voorvoegsel for-.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
forskanse
forskansar
forskansa
forskansa
Klasse 1 zwak

forskanse

  1. overgankelijk verschansen, versterken

forskanse seg

  1. wederkerend zich verschansen
  2. wederkerend, (figuurlijk) zich isoleren, zich afschermen, zich verschuilen