forskanse
- for·skan·se
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
forskanse |
forskanser |
forskanset forskansa |
forskanset forskansa |
Klasse 1 zwak |
forskanse
- overgankelijk verschansen, versterken
- «De forskanset en leir.»
- Ze versterkten een kamp.
- «De forskanset en leir.»
forskanse seg
- wederkerend zich verschansen
- «En væpnet mann har forskanset seg i et hus i Kautokeino.»
- Een gewapende man heeft zich verschanst in een huis in Kautokeino.
- «En væpnet mann har forskanset seg i et hus i Kautokeino.»
- wederkerend, (figuurlijk) zich isoleren, zich afschermen, zich verschuilen
- «Forskere forskanser seg bak skrivebordet.»
- De onderzoekers verschuilden zich achter de balie.
- «Forskere forskanser seg bak skrivebordet.»
- for·skan·se
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
forskanse |
forskansar |
forskansa |
forskansa |
Klasse 1 zwak |
forskanse
forskanse seg
- wederkerend zich verschansen
- wederkerend, (figuurlijk) zich isoleren, zich afschermen, zich verschuilen
- forskansa seg