bureau van Piet Meertens een belangrijk folklorist uit Nederland
  • fol·klo·rist
enkelvoud meervoud
naamwoord folklorist folkloristen
verkleinwoord

de folkloristm

  1. iemand die de volkskunst bestudeert
    • Slaapliedjes, raadselspelletjes, aftelreeksjes, kolderrijm. Henkes koos en vertaalde 264 tekstjes van de 800 die in het onvolprezen The Oxford Nursery Rhyme Book van het folkloristen-echtpaar Iona en Peter Opie uit 1955 staan. Hij voegde onder het kopje ‘Extra’s’ bovendien nog een twintigtal andere toe, die destijds te lasterlijk of te scabreus werden bevonden. [1] 
    • Volgens Anders Christensen, folklorist bij Dansk Folkemindesamling, dat zich bezighoudt met ‘immaterieel cultureel erfgoed’, heeft het een functie. „Kerstlunches, en feesten in het algemeen, werken als een ‘ventiel’ in kleine gemeenschappen, zoals Denemarken altijd heeft gehad. [2] 
    • Ferris vertelt hoe de bekende folklorist Alan Lomax eens een breekbare lak-lp uit een stapel trok, met daarop een zeldzame opname van het Georgische ‘Chakrulo’, die hij naar Ferris door de kamer gooide als een frisbee. „We gingen eerst individueel door alle muziek heen, en behandelden daarna alle kandidaten tijdens lange discussies die tot diep in de nacht doorgingen. Het was uitputtend, maar heerlijk werk.” [3] 
86 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]