Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fluc·tu·a·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fluctuatie fluctuaties
verkleinwoord fluctuatietje fluctuatietjes

Zelfstandig naamwoord

de fluctuatiev [3]

  1. (meestal kleine) schommeling
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen