fluctueren
- Geluid: fluctueren (hulp, bestand)
- fluc·tu·e·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
fluctueren |
fluctueerde |
gefluctueerd |
zwak -d | volledig |
fluctueren
- inergatief onregelmatig variëren (binnen bepaalde grenzen), schommelen
- De rente fluctueert dagelijks.
- Het werknemersaantal heeft in de loop der tijd gefluctueerd tussen 13 en 20 personen.
1. onregelmatig variëren (binnen bepaalde grenzen), schommelen
- Het woord fluctueren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fluctueren" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be