fleer
- fleer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fleer | fleren |
verkleinwoord | - | - |
de fleer m
- krachtige slag om iemand te straffen
- Vader was de baas in huis, wat hij zei, gebeurde; je kon een fleer om je kop krijgen, en als het je niet beviel, zocht je maar een ander kosthuis. [3]
- (verouderd) verwonding door een mes
- fler (uitspraakvariant)
- [1] fleerlings
fleer v
- (scheldwoord) vrouw die er zeer onverzorgd uitziet of snel bereid is tot seksueel verkeer
- Een bolle fleer die tegen de paap gelonkt heeft spartelt tot haar rokken vliegen; (…) [4]
vervoeging van |
---|
fleren |
fleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fleren
- Ik fleer.
- gebiedende wijs van fleren
- Fleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fleren
- Fleer je?
- Het woord fleer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fleer" herkend door:
20 % | van de Nederlanders; |
14 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ fleer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Eijk, I. van"Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg: Stoplappen en dooddoeners" in: Onze Taal. jrg. 65 nr. 12 (december 1996) Genootschap Onze Taal, Den Haag; p. 304; geraadpleegd 2019-10-23
- ↑ Vries, T. deMoergrobben: roman van een schilder 4e druk, ebook (2016) Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam; ISBN 9789021403809; hfst. Een huis op het westen; geraadpleegd 2019-10-23
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be