• fleer
enkelvoud meervoud
naamwoord fleer fleren
verkleinwoord - -

de fleerm

  1. krachtige slag om iemand te straffen
    • Vader was de baas in huis, wat hij zei, gebeurde; je kon een fleer om je kop krijgen, en als het je niet beviel, zocht je maar een ander kosthuis. [3]
  2. (verouderd) verwonding door een mes
  • fler (uitspraakvariant)

fleer v

  1. (scheldwoord) vrouw die er zeer onverzorgd uitziet of snel bereid is tot seksueel verkeer
    • Een bolle fleer die tegen de paap gelonkt heeft spartelt tot haar rokken vliegen; (…) [4]
vervoeging van
fleren

fleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fleren
    • Ik fleer. 
  2. gebiedende wijs van fleren
    • Fleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fleren
    • Fleer je? 
20 % van de Nederlanders;
14 % van de Vlamingen.[5]