flamenco
- fla·men·co
- Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘Spaanse zigeunerdans’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1956 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | flamenco | - |
verkleinwoord | - | - |
- Zuid-Spaanse zigeunerdans
- Het woord flamenco staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "flamenco" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "flamenco" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ flamenco op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
flamenco | flamencos |
flamenco m
- flamenco in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española