• firn
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘korrelig sneeuwijs’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1734 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord firn -
verkleinwoord - -

de firnv / m

  1. (geologie), (glaciologie) een grofkorrelige substantie ontstaan uit sneeuw en ijs, van waaruit gletsjers ontspringen
    • Als er nog meer sneeuw op de firn valt, dan wordt de lucht eruit geduwd en komen de sneeuwdeeltjes nog dichter bij elkaar. 
7 % van de Nederlanders;
15 % van de Vlamingen.[2]


enkelvoud meervoud
firn -

firn

  1. (geologie) firn