• fi·neer
enkelvoud meervoud
naamwoord fineer fineren
verkleinwoord fineertje fineertjes

het fineero

  1. dunne plaatjes van fijn hout die met lijm op meubels van eenvoudig hout wordt bevestigd
    • Daarna bevestigden we het fineer. 
vervoeging van
fineren

fineer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fineren
    • Ik fineer. 
  2. gebiedende wijs van fineren
    • Fineer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fineren
    • Fineer je? 
90 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[2]