fietswiel
- Geluid: fietswiel (hulp, bestand)
- IPA: / ˈfitswil / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈfits.ʋiɫ/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈfits.β̞il/
- fiets·wiel
- samenstelling van fiets en wiel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fietswiel | fietswielen |
verkleinwoord | fietswieltje | fietswieltjes |
het fietswiel o
- een wiel van een fiets
- Fietswiel aan de ketting, de rest is natuurlijk gejat.
- Het woord fietswiel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.