Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fiets·vaar·dig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fietsvaardigheid fietsvaardigheden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de fietsvaardigheidv

  1. de vaardigheid die benodigd is om te kunnen fietsen
    • Zijn onzekere houding op de fiets verried een gebrek aan fietsvaardigheid. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid