• fiets·ma·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord fietsmaker fietsmakers
verkleinwoord

de fietsmakerm

  1. (beroep) persoon die fietsen herstelt en verkoopt
  2. (economie) bedrijf dat fietsen produceert
     Slecht weer plaagt fietsmaker Accell: Fietsfabrikant Accell verwacht voor de tweede helft van dit jaar wel een hogere omzet, maar waarschuwt dat de winst lager zal uitvallen.[1]
  1.   Weblink bron “Slecht weer plaagt fietsmaker Accell” (dinsdag 19 november 2013, 09:47), NOS