fatsoensrakker
- fat·soens·rak·ker
- In de betekenis van ‘zedenmeester’ voor het eerst aangetroffen in 1935 [1]
- samenstelling van fatsoen en rakker met het invoegsel -s- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fatsoensrakker | fatsoensrakkers |
verkleinwoord |
- iemand die zijn normen en waarden aan anderen wil opleggen
- De ironie wil dat de partijen die zich sterk maken voor law and order (VVD, CDA, PVV), het verbod op de kweek van wiet willen handhaven, terwijl de rampzalige gevolgen van dit beleid overduidelijk zijn. Ripdeals, liquidaties en bedreigde burgemeesters zijn het gevolg van de jarenlange heksenjacht op wietkwekers. Door die harde aanpak is de wietkweek immers in handen gekomen van criminelen. Was dat de bedoeling van de rechtse fatsoensrakkers? Naar schatting de helft van het budget van de politie gaat op aan de war on drugs. Wordt het geen tijd om dat geld uit te geven aan de bestrijding van echte boeven?[4]
- André Rouvoet maakt topdagen door. Nog niet zo lang geleden had hij op het Binnenhof de naam een fatsoensrakker te zijn. 'Een roepende in de woestijn', suggereert hij zelf. Dat krijg je ervan als je jarenlang tegen de stroom in roeit met pleidooien tegen huwende homoseksuelen, casino's en vloekende medeburgers. Tegen de flagrante schendingen van de zondagsrust, blote dansende mannen en tegen de 'amorele overheid', zoals die volgens Rouvoet door de atheïstische paarse kabinetten werd opgetuigd.[5]
1.
- Het woord fatsoensrakker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "fatsoensrakker" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ fatsoensrakker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Arno Adelaars 11 maart 2017
- ↑ Volkskrant Raoul du Pré 7 januari 2003