fatsen
- fat·sen
de fatsen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord fats
- op de fatsen zijnop de loop zijn
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
fatsen |
fatste |
gefatst |
zwak -t | volledig |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord
fatsen
- inergatief (onderwijs) (Belgisch-Nederlands) zonder toestemming afwezig zijn bij lessen op school
- ▸ Wat betekent ’spijbelen’? In Antwerpen heet dat ‘fatsen’.[4]
- ▸ jonge schilders:
Het liedje dus uit Rubens tijd,
Van fatsen en ravotten?
consuls en poorters:
Van fatsen en ravotten....
De jeugd was toen wat gij nu zijt.
jonge schilders:
‘Ravotten, komt ravotten!
Zulk weer is voor geen zotten:
Vandaag ter schole niet!’[5]
- inergatief (informeel) (verouderd) zich langzaam of met enige inspanning te voet verplaatsen
- [1] gaan fatsen
- Het woord fatsen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fatsen" herkend door:
22 % | van de Nederlanders; |
31 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Peter Bakema“Vlaams-Nederlands woordenboek.”, 2de druk (2004), Standaard, Antwerpen / Het Spectrum, Utrecht, ISBN 9071206629, p. 100 : fatsen
- ↑ Weblink bron Reinier van der Meulen Rz.Lijzeil. in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde., jrg 32 nr. 3 (najaar 1913), E.J. Brill, Leiden, p. 215
- ↑ Weblink bron “Notities over Willem Elsschot.” (1975), Peter Loeb, Amsterdam, p. 48
- ↑ Weblink bron “Werken. Deel 4. Hendrik en Rosa; Cantaten; Kroonprins Herman. : Van Dyck-cantate” (1907), De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, p. 159
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be