• fas·ci·ne·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘sterk boeien’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
  • afgeleid van het Franse fasciner (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fascineren
fascineerde
gefascineerd
zwak -d volledig

fascineren

  1. overgankelijk iemands aandacht vasthouden
    • Het publiek was gefascineerd door het opgevoerde spektakel. 
     Zij grossierde niet bepaald in vormen. Met haar benige, tanige en uitgemergelde gestalte was zij meer iemand van duidelijke en consequente lijnen. Maar zij was in haar etherische hardheid onmiskenbaar fascinerend.[3]
     Het concept tabula rasa, dat ervan uitgaat dat de mens als een onbeschreven blad wordt geboren en verantwoordelijk is voor zijn eigen geluk en verlies fascineert me.[4]
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]