• far·sott
Naar frequentie zeldzaam
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   farsott     m: farsotten
v: farsotta  
  farsotter     farsottene  
genitief   farsotts     m: farsottens
v: farsottas  
  farsotters     farsottenes  

farsott, m / v

  1. (medisch) epidemie, besmettelijke epidemische ziekte met wijdverbreide verspreiding
    «For noen hundre år siden hjemsøktes Norge av en farsott som herjet landet fra landsende til lands ende, som rammet ung og gammel, fattig og rik, mann og kvinne og forminsket landets befolkning met en tredjedel.»
    Een paar honderd jaar geleden werd Noorwegen geteisterd door een epidemie die het land van alle kanten teisterde, jong en oud, arm en rijk, man en vrouw trof en de bevolking van het land tiërceerde.
  2. (figuurlijk) fenomeen dat snel wijdverbreid raakt
  • Zie Wikipedia voor meer informatie. (in het Noors)


  • far·sott
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   farsott     farsotta     farsotter     farsottene  

farsott, v

  1. (medisch) epidemie, besmettelijke epidemische ziekte met wijdverbreide verspreiding
  • Zie Wikipedia voor meer informatie. (in het Nynorsk)