• fa·ro
  • In de betekenis van ‘Zuid-Nederlandse biersoort’ voor het eerst aangetroffen in 1528 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord faro faro's
verkleinwoord farootje farootjes

de farom [3]

  1. (drinken) zwaar Belgisch bier met een zoetige smaak
48 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[4]


enkelvoud meervoud
faro faros

faro m

  1. (scheepvaart) vuurtoren


faro

  1. vocatief enkelvoud van fara