Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • faah·re
Woordherkomst en -opbouw
vervoeging
tegenwoordige tijd, aantonende wijs, bedrijvende vorm
hele vervoeging zie faahre/vervoeging
onbepaalde
wijs
faahre
verleden
tijd
(er) iss gfaahre
(er) hot gfaahre
voltooid
deelwoord
gfaahre
enkelvoud meervoud
1e persoon ich faahr mir / mer faahre
2e persoon du faahrscht dihr / der
dihr / der
dihr / der
ihr / er
ihr / er
nihr / ner
faahrt
faahre
faahret
faahrt
faahre
faahre
3e persoon er faahrt sie faahre
sie faahrt
es faahrt

Werkwoord

faahre

  1. onovergankelijk (voltooid deelwoord met iss) rijden, varen
    «Dann sin mir widder mit de Busse zerick gfaahre
    Daarna zijn we weer terug gereden met de bussen.
  2. overgankelijk (voltooid deelwoord met hot) rijden, varen
  3. overgankelijk (voltooid deelwoord met hot) transporteren
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: in die Heeh faahre
  • [1]: iwwers Maul faahre
Opmerkingen

Werkwoord

faahre

  1. eerste persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van faahre
    «mir faahre»
    wij / we rijden / varen

faahre

  1. tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van faahre
    «dihr / der / ihr / er / nihr / ner faahre»
    jullie rijden / varen
Schrijfwijzen
  • (dihr / der / ihr / er) faahrt

faahre

  1. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van faahre
    «sie faahre»
    zij / zij / ze rijden / varen